Vanochtend ging ik naar de kerk, voor een gewone zondagsdienst. Het was weer voor het eerst sinds zeer lange tijd. Ik was het weekend alleen en had behoefte aan verbinding en verdieping. En ik had de desbetreffende dominee nog nooit gehoord, dus wie weet. Ik wilde het een kans geven. Het werd een vervreemdende ervaring. Ik voelde me zowel van de kerk vervreemd als van mezelf.
Er werd gesproken en gezongen over een God die ik niet meer ken. Een God die het leven geeft, zieken geneest, ons liefheeft, genadig is, ons helpt, maar ook iets van ons vraagt. Een God, die je je grootste noden kunt toevertrouwen, die je kunt aanroepen bij twijfel of onzekerheid, of juist danken als het leven je toelacht. Hij was me ooit zo vertrouwd maar ik ben Hem kwijtgeraakt. Toen we in stilte mochten bidden, viel ik letterlijk stil, ook van binnen. Ik zou me een bedrieger voelen als ik erin was meegegaan. Hoezeer ik deze vanzelfsprekende ‘gesprekspartner’ ook mis, Hij is echt verdwenen. Ik geloof niet meer in een persoonlijke God als entiteit ergens buiten mij die zich met mij bemoeit.
Dezelfde vervreemding voel ik de enkele keer dat ik op zondagochtend kijk naar ‘Nederland zingt’: kerken vol mensen die uit volle borst geestelijke liederen zingen. Het zijn voor mij vertrouwde, bijna nostalgische, geluiden en beelden en ze maken mij een beetje weemoedig. Ik voel beurtelings verbazing, boosheid en jaloezie. Verbazing over al die mensen die zo vanuit hun tenen zingen en zo lijken te geloven in wat ze zingen. Van een God die boven in de hemel is, van een kruis, een graf, een opstanding… Van een Jezus als vriend en verlosser. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze eigenlijk niet goed weten waar ze over zingen. Het zijn beelden van hoop, woorden die vorm proberen te geven aan een groot en niet te vatten mysterie en die, als je ze letterlijk neemt, worden platgeslagen tot een gedriedimensionaliseerd gedrocht. Boosheid, om de dogma’s die aan al die woorden vastzitten, van zonde, schuld, zelfverloochening en vergeving, en om de schade die mensen daarmee wordt aangedaan. Jaloezie, tenslotte, op het samenzijn, op de gezinnen die dit samen beleven, op het vertrouwen en het geloof, op de zekerheid, de blijdschap. Ooit hoorde ik daar ook bij, werd ik ook gelukkig van dat gezamenlijke zingen. Het maakte dat ik me opgetild voelde; gesterkt in mijn geloof, dat zo vaak tekortschoot. Met het geloof ben ik ook deze saamhorigheid en zekerheid kwijtgeraakt.
Maar wat geloof ik dan wel? Ik ben er nog altijd niet uit. ‘Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet,’ is mij vroeger geleerd. Een uitspraak van Paulus in zijn brief aan de Hebreeën. Uitgaande van deze definitie is mijn geloof ver te zoeken. Ik heb geen enkele zekerheid meer. Een heel ander geluid komt van Huub Oosterhuis. ‘Nooit heb ik niets met U,’ schreef hij in een van zijn vele gedichten. Als dat een maatstaf voor geloof is, mag ik me onder de gelovigen scharen. Al weet ik niet meer zo goed over Wie of Wat ik het heb, Hij of Het is nooit helemaal uit mijn leven verdwenen. Ik ben nog altijd een zoeker al besef ik dat ik het antwoord nooit zal krijgen en misschien ook wel niet wil krijgen.
‘Als God bestond dan viel hij met ons samen’, las ik voor tijdens de uitvaartplechtigheid van mijn moeder. Zij was aan het eind van haar leven ook zo’n zoeker, zo’n twijfelaar. Het gedicht 'Thomas' van Jan Willem Schulte Nordholt had zowel mijn moeder als mij geraakt. We hadden het gedicht uitgeknipt, overgeschreven en goed bewaard. Verderop in het gedicht: ‘Hij is zo heilig dat hij niet bestaat…’. Misschien komt dit gedicht nog wel het dichtst bij hoe ik het ervaar. God niet als entiteit buiten ons maar als een mysterie dat ons doortrekt. Zo heilig dat hij niet kan bestaan, tenzij hij vorm krijgt door ons handelen en spreken.
Of zoals Willigis Jäger het verwoordt: ‘Elke golf is de zee’. God in ons en wij in God. God als het grotere geheel, waarvan wij een onlosmakelijk, onscheidbaar en onmisbaar deel zijn. God als de Kosmos of het allesdoortrekkend Bewustzijn, waar wij deel van uitmaken en/of naar terugkeren. Bidden tot God is dan een tot je diepste kern inkeren of juist een je wenden tot de kosmische energie die ons allen omgeeft. En ik noem het bij voorkeur geen God, dat is voor mij nog altijd zo'n beladen woord.
Het zijn voor mij heel voorzichtige duidingen. “Mama gelooft in energieën,” zegt mijn jongste zoon Floris weleens plagend als ik me weer eens in alle vaagheid probeer uit te drukken. En ja, ik kan niet ontkennen dat energie voor mij een behulpzaam begrip is. Alles bestaat immers uit energie en energie kan stromen en een drijvende kracht zijn.
Mijn geloof is eigenlijk meer een verlangen of een hoop dan een daadwerkelijk geloof of zelfs vermoeden. Een hoop op een alomvattend plan of verband, waarvan wij deel uitmaken en dat deel van ons uitmaakt. Op een wereld van hogere dimensies, tijdloos en locatieloos, die ons beperkte denken te boven gaan. Wij zijn als meneer Vierkant, bewoner van het tweedimensionale Platland en hoofdpersoon in de gelijknamige roman van Abbott, die niet in staat was het driedimensionale wezen van de bol te begrijpen.
Er zijn mensen die ervan overtuigd zijn dat de mensheid door een samenloop van toevalligheden uit het niets is geëvolueerd en dat alle spirituele ervaringen niets meer zijn dan biochemische processen in onze hersenen. Dat alle verhalen over gene zijde hersenspinsels of illusies zijn. Ik durf deze betekenisloosheid niet aan en kies er daarom voor om te geloven dat er meer is tussen hemel en aarde, te geloven in iets waarvan ik helemaal niet zeker ben, in iets wat ik in de verste verten niet weet of ken. Geloof, of spiritualiteit zo je wilt, lijkt voor mij een primaire levensbehoefte. Het is alsof ik mezelf daarmee aan mijn haren omhoogtrek uit het moeras van zinloosheid. Het geeft mijn leven betekenis en kleur, geeft mij bestaansrecht en de wens tot groei. En ik wil deze ongeziene kant van het leven graag nader onderzoeken.
Het Christendom is daarbij voor mij verworden tot een traditie, onze Westerse manier om betekenis te geven aan ons bestaan en dat bestaan te vieren. En de Bijbel tot slechts een van de vele Heilige Geschriften waarin mensen gepoogd hebben te getuigen van het bovenaardse en mijns inziens niet eens de meest verhevene. Gelukkig kan ik inmiddels wel weer van harte meezingen over een kindje in de kribbe of over een Heer die waarlijk is opgestaan en me dan realiseren dat we het over mystieke waarheden hebben, over overwinning, hoop, liefde, over dingen die onze menselijke vermogens en inzichten overstijgen. Ik ben een agnost, een ietsist met soms wat nostalgisch-Christelijke trekjes. Hoewel dat laatste me vanochtend helaas niet hielp.
Comments