Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet
- Francisca Flinterman
- 18 minuten geleden
- 3 minuten om te lezen
Ik dacht dat het volmaakt stil was. Tijdens een van mijn wandelingen in de bergen van Umbrië – ja, daar ben ik nog steeds niet over uitgepraat – werd ik geraakt door de stilte. Geen mensen, geen auto’s, geen honden… zelfs geen vogels. Alleen mijn eigen voetstappen. Tot ik zag hoe een krekel vlak voor mijn voeten wegsprong. En even verderop nog één. Ineens drong tot me door dat het misschien wel helemaal niet zo stil was daarboven. Misschien was er wel een oorverdovend getsjirp van krekels. Oorverdovend voor een ander dan, want ik hoor, tot mijn verdriet, de meeste krekels al een paar jaar niet meer. Mijn waarneming klopte dus niet. Hoeveel gaat er nog meer aan me voorbij zonder dat ik het doorheb?
Die gedachte hield me langer bezig dan ik had verwacht. Wat vertrouwen we toch op onze zintuigen, op wat we denken waar te nemen. Wat we niet zien, bestaat voor ons gewoon niet. ‘Eerst zien, dan geloven.’ Het is een oud adagium dat teruggaat op de empiristen, waarop onze moderne wetenschap grotendeels gebouwd is. Maar hoe betrouwbaar is onze waarneming eigenlijk?
Een vriend van mij kocht vorig jaar een ‘hartkamertje’ van me, een werk waarin ik met duidelijke kleurcontrasten had gespeeld. Pas later ontdekte ik dat hij kleurenblind is. Hij ziet die contrasten helemaal niet. Ik kan het me niet voorstellen, maar voor hem ziet het kamertje er anders uit dan voor mij. En toch vindt hij het prachtig. Maar laten we eerlijk zijn: wie garandeert me dat zelfs mensen die níét kleurenblind zijn hetzelfde zien als ik? Ik ga ervan uit, maar of dat ook zo is?
Als ex-wetenschapper weet ik dat echt objectieve waarneming niet mogelijk is. Zelfs met geavanceerde detectoren blijft elke meting afhankelijk van het instrument dat we kiezen, van de gevoeligheid ervan en van de richting waarin we zoeken. En dan heb ik het nog niet eens over het zogenoemde waarnemerseffect dat men in de kwantumfysica tegenkomt: het verschijnsel dat kwantumdeeltjes hun golfkarakter verliezen en zich als deeltjes gaan gedragen op het moment dat ze gemeten worden. Alsof onze poging om te kijken iets in de werkelijkheid zelf verandert.
Daarbij komt dat onze waarneming niet alleen bepaald wordt door onze zintuigen, maar ook door onze mentale kaders. In de film What the Bleep Do We Know komt het verhaal voor dat de inheemse bewoners van Amerika in 1492 de schepen van Columbus niet zouden hebben zien aankomen, simpelweg omdat ze niet wisten wat ze zagen. Misschien een indianenverhaal, maar onderzoek van Utrechtse wetenschappers laat wel degelijk zien hoe sterk onze hersenen onbekende prikkels weg kunnen filteren. Wat we niet herkennen, wat niet past in ons denkkader, wat we onwaarschijnlijk achten, dat zien we vaak niet eens. We blijken vooral met onze hersenen te ‘kijken’, slechts een fractie met onze ogen.
Het maakt me nieuwsgierig en nederig. Nieuwsgierig naar alle lagen van de werkelijkheid die om me heen bestaan maar buiten mijn bereik liggen. En nederig, omdat ik besef hoe beperkt mijn zintuigen en mijn begrip zijn, terwijl ik zo vaak overtuigd ben van wat ik denk te zien.
“Jij moet eerst geloven, dán zien,” zei een spiritueel coach ooit tegen me. Ze zag hoe moeilijk ik het vond om te vertrouwen op mijn intuïtie. Misschien had ze gelijk. Misschien begint ‘zien’ niet bij het oog, maar bij iets diepers: een innerlijk weten, een overtuiging, een vorm van overgave.



Opmerkingen